Tijd om politieke vrienden te maken – Lobbyen in de cultuursector

Lobby

Na de landelijke verkiezingen van vorig jaar dienen nu de gemeenteraadsverkiezingen zich alweer aan. Voor de cultuursector is het zaak de banden met de politiek aan te halen en nu te beginnen met lobbyen.

 ‘De nieuwe campagne begint op de dag na de verkiezingen,’ is een door campagneleiders veel geuite slogan. Die wijsheid zouden niet alleen politieke partijen, maar ook de cultuursector ter harte moeten nemen. Hoe de vlag erbij hangt in die sector wordt immers voor een groot deel bepaald in de politiek, of dat nou op landelijk, provinciaal of gemeentelijk niveau is. Tegelijkertijd is cultuur voor de politiek geen interessant onderwerp: er is relatief weinig geld mee gemoeid, het levert electoraal niets op en het is voor zo’n klein beleidsgebied relatief complex. Veel politici, zeker op gemeenteniveau, hebben weinig kijk op de gevoeligheden in het culturele domein en zijn gezien het relatief geringe belang ervan ook niet van plan die kennis bij te spijkeren. Die politieke desinteresse en het gebrek aan kennis is gevaarlijk, zo is de afgelopen tijd gebleken op alle overheidsniveaus. Maar de onwetendheid heeft ook een voordeel: politici zijn vatbaar voor een culturele lobby als ze op de juiste manier en op het juiste moment van de juiste informatie worden voorzien.

Het is daarom verbazingwekkend hoe weinig gebruik de sector van die lobbymogelijkheden maakt. De brancheorganisaties hebben wel contact met de politiek, maar dat gaat vaker over zaken als CAO’s en ARBO-wetgeving dan over het nut van kunst in het algemeen. Lobbyorganisatie Kunsten ’92 doet met 1,5 fte wat ze kan, maar richt zich vooral op OCW, de Tweede Kamer en de grote steden. Hoewel de organisatie zeker effect sorteert, zou het politiek-strategisch helpen als niet alleen de 1,5 fte van Kunsten 92, maar ook individuele instellingen zich activistischer zouden opstellen. In plaats daarvan toont de sector weinig interesse in het politieke reilen en zeilen en in de vraag hoe dat tot een voordeel is om te buigen en ze reageert daardoor consequent te laat. Vooral kleinere, kwetsbare instellingen geven nauwelijks blijk van interesse in de (lokale) politiek. Nu er de komende jaren extra zal worden bezuinigd, hebben juist die instellingen baat bij politieke vrienden. En daarvoor moet je lobbyen.

Volg de politieke agenda

Lobbyen dient twee doelen: het beïnvloeden van beleidsbeslissingen op de korte termijn en het opbouwen van een band met de politiek en het beïnvloeden van de cultuurvisie van een politieke partij op langere termijn.

Enig begrip van de dynamiek van de politieke agenda is van belang, wil de lobby op lange termijn effectief zijn. De meeste belangrijke beleidsbesluiten worden in de eerste twee jaar van een regeer- of raadsperiode genomen. Dan is er nog ruimte om inhoudelijk eigen beleid te maken en voor de cultuursector om daar invloed op uit te oefenen. Hoe dichter de verkiezingen naderen, hoe minder inhoudelijk en hoe meer politiek beslissingen worden, omdat kiezers opnieuw moeten worden aangesproken.

Voor minister Bussemaker is het daarom pech dat haar aantreden gelijk valt met het ingaan van een nieuwe cultuurnotaperiode. Zij moet cultuurbeleid uitvoeren dat niet het hare is. Op het moment dat zij zelf beleid kan maken in aanloop naar de nieuwe cultuurnotaperiode naderen de verkiezingen alweer. De vraag is of ze op dat moment nog zo hard zal lopen om dan meer geld naar de kunsten over te hevelen. Nee, blijkt ook uit haar recensie visiebrief. Tegelijkertijd begint men op het ministerie nu al wel te denken over 2016-2019. Daarom is het zaak voor de culturele sector om nu met beleidsvoorstellen te komen voor die periode en niet in 2015.

Ook als het gaat om de gemeenteraadsverkiezingen kan de cultuursector nu invloed uitoefenen. Op dit moment worden namelijk de verkiezingsprogramma’s geschreven en de lokale politieke standpunten voor na 2014 bepaald. Daarin zullen de omvangrijke gemeentelijke bezuinigingen een belangrijke rol spelen, dus invloed op standpuntbepaling op cultuurgebied is cruciaal.

Om op het juiste moment beleidsinvloed te kunnen uitoefenen is het belangrijk de politieke agenda in de gaten te houden, zowel op Rijksniveau als lokaal. Wanneer staan er belangrijke cultuurbesluiten op de agenda? Wanneer kan er worden meegepraat of ingesproken? Er zijn instellingen die partijen pas op de dag van de Raads- of Tweede Kamervergadering een mailtje sturen met hun zorgen. Dat is te laat, omdat partijen dan allang een standpunt hebben ingenomen.

Hetzelfde geldt voor inspreken op de vergadering voordat een politieke beslissing moet worden genomen. Toen de gemeente Amsterdam het nieuwe kunstenplan behandelde, maakten tientallen instellingen gebruik van de mogelijkheid tot inspraak. Maar niet alleen hebben de Raadsleden die de insprekers aanhoren hun standpunt dan al grotendeels ingenomen, bij zoveel insprekers verworden al die tientallen toespraakjes in het hoofd van een toehorend Raadslid al gauw tot een grote brei die nauwelijks tot verandering van standpunt zal leiden.

Daarom is de lange termijn zo van belang. Om herkenbaar boven die amorfe massa van klagende instellingen uit te steken moet een instelling ervoor zorgen dat politici haar persoonlijk kennen. Dat vergt een behoorlijke persoonlijke investering en een lange adem, maar een goede band met de (lokale) politiek is van levensbelang. De beleidsagenda beïnvloeden op korte termijn heeft alleen zin als de politiek de belangen van een instelling al kent. Korte- en langetermijnstrategie zijn dan ook nauw met elkaar verweven.

Creëer massa

Joop van den Ende had een punt toen hij twee jaar geleden in zijn Staat van het Theater pleitte voor een lobbyist voor de culturele sector. Wat de sector politiek nekt is dat iedereen vooral voor zijn eigen belang opkomt. Daardoor zijn pogingen tot overkoepelende beleidsbeïnvloeding, zoals de Tafel van Zes, vrijwel gedoemd te mislukken. Een organisatie of persoon die de hele sector vertegenwoordigt staat politiek-strategisch veel sterker als er niet steeds aan stoelpoten wordt gezaagd.

Vooral kleine instellingen hebben individueel te weinig massa om indruk te maken op politici die weinig verstand hebben van de sector. Een Productiehuis Brabant mag voor de theatersector geweldig werk verrichten, je mag blij zijn als een Kamerlid zich bewust is van het bestaan ervan, laat staan van het individuele nut van een productiehuis. Zeker voor kleinere instellingen is het daarom belangrijk samen op te trekken. Dit geldt ook voor het lokale niveau. De belangen van een individuele instelling zijn voor politici niet zo interessant, de belangen van de gemeentelijke cultuursector als geheel wel.

Een goed voorbeeld van een geslaagde, gezamenlijke lobby is de totstandkoming van de Basisinfrastructuur. Daarin hadden de grote theatergezelschappen een behoorlijke vinger in de pap. Zij zaten op het juiste moment – toen Ronald Plasterk nadacht over nieuw beleid – gezamenlijk bij OCW aan tafel om een voor hen voordelig BIS-model te bepleiten. Toen Ivo van Hove de contouren van dat stelsel ter sprake bracht in zijn Staat van het Theater was dat geen toeval, maar politiek handige timing.

Kies je medestanders

Het belangrijkste in de politiek is het tellen tot de helft plus een. Er is een grote neiging medestanders te vinden in partijen die kunst een warm hart toedragen, zoals GroenLinks of D66. Uiteraard zijn politici van die partijen vatbaarder voor het verwoorden van het nut van cultuur, maar zij waren daar al van overtuigd. Belangrijker is het daarom partijen te overtuigen die het nog niet met je eens zijn. Dat kost relatief meer energie, maar voor een meerderheid die gunstig staat ten opzichte van cultuur zijn vrijwel altijd ook de minder kunstlievende partijen nodig. Juist voor hen moet een instelling herkenbaar uit een amorfe massa subsidievragers naar voren springen en juist in de persoonlijke relatie met die partijen moet dus flink worden geïnvesteerd.

Politici zijn net mensen

Politici krijgen enorme hoeveelheden informatie te verwerken. Hun mailboxen lopen over van de vragen en verzoeken. De informatie die een instelling naar een politicus stuurt om zijn standpunt of beleid te beïnvloeden moet dan ook tijdig, helder en beknopt zijn.

Wat dat laatste betreft: mailbombardementen of pagina’s lange mails zijn zinloos. Als eenmaal een bepaalde irritatiegrens is bereikt gaan alle mailtjes van een doorzeurende instelling meteen de prullenbak in. Dat geldt ook voor e-mails over onderwerpen die al behandeld zijn. Mailtjes over een onderwerp dat pas over een hele tijd wordt behandeld, raken in de vergetelheid. Timing is alles bij informatievoorziening: niet te vroeg, maar ruim voordat het politieke standpunt is bepaald. Een uitnodiging voor een persoonlijk gesprek – het liefst in combinatie met een werkbezoek – werkt vaak beter dan een onpersoonlijke, aan alle partijen gerichte mail.

Voor lokale politici is politiek een bijbaan. Zij hebben vaak niet echt verstand van de culturele sector. Vaak hebben politici dus juist behoefte aan basisinformatie die voor een ingewijde gesneden koek is. Hoe ingewikkelder de aangebrachte informatie is, hoe sneller politici geneigd zijn uit te wijken naar een veilig politiek standpunt, in plaats van een moeilijker inhoudelijk. Hoe beter ze de directeur van een instelling kennen, hoe eerder ze hem of haar even zullen bellen voor aanvullende informatie. Hier loont dus weer de investering in de politiek: weet van elke partij wie over cultuur gaat en zorg dat hij jouw instelling persoonlijk kent.

Op Tweede Kamerniveau is de werkdruk nog veel hoger. Daar wordt veel inhoudelijke informatie gefilterd door beleidsmedewerkers. Soms bepalen die zelfs het politieke standpunt. Het kan als het gaat om de Tweede Kamer dan ook geen kwaad te investeren in de relatie met de desbetreffende beleidsmedewerker. De meesten van hen snakken naar informatie – ook zij zijn vaak leken – en staan nog open voor nieuwe informatie of nieuwe standpunten.

Op dit moment worden op lokaal niveau de verkiezingsprogramma’s geschreven. Binnenkort begint op Rijksniveau het nadenken over de nieuwe kunstenplanperiode. Het is het uitgelezen moment om met de politiek in gesprek te gaan over het beste beleid voor de cultuursector. Er is voor de cultuursector op politiek gebied geen tijd te verliezen om de persoonlijke banden met de politiek aan te halen.


Posted

in

by

Comments

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.