Recensie Stifters Dinge

Klank, kleur en beweging

16 juni 2008

Er heerst een beetje verwarring in het publiek. Moeten we nu applaudisseren of niet. Dat voelt toch een beetje mal, want er heeft in die zeventig minuten geen acteur op het podium gestaan. Toch maar klappen dan. En prompt komt die rare machine naar voren gereden om applaus te halen.
Stifters Dinge van de Duitse theatermaker en componist Heiner Goebbels is geen theater- of muziekvoorstelling in de traditionele zin van het woord. Spelers of muzikanten komen er niet aan te pas. Een indrukwekkende installatie speelt een ruim uur de hoofdrol.
Bij binnenkomst piept, sist en knarst er al van alles. Twee technici leggen de laatste hand aan drie grote bassins midden op de vloer. Rechts van die bassins drie enorme tanks met water. En achter op het toneel een hels uitziende machine bestaande uit verschillende opengewerkte piano’s, een vleugel, wat dode bomen en een plastic schoorsteen. Led-lampjes knipperen hysterisch in grote getale.
Langzaam zet de machine zich in beweging, de bassins worden met water gevuld en dienen zo als projectiescherm. De piano’s beginnen uit zichzelf muziek te maken, wat een vrij spookachtig gezicht is. Een mooie, dreigende compositie spelen ze overigens, die keurige aanslagen op de piano afwisselt door sisgeluiden, klappen, lage dreunen en het bewerken van de vleugel met kleine haakjes.
Stifters Dinge is een compositie van klank, kleur en beweging. De bewegende machine, het licht, het geluid, de muziek: het komt in golven, wisselt elkaar af, verbindt zich met elkaar, kent rustmomenten en climaxen. Soms levert dat wonderschone plaatjes op: als de opengewerkte piano langzaam dichterbij is gekomen, laat hij zijn hamertjes razendsnel van links naar rechts bewegen. Telkens opnieuw, zodat de hamertjes levende wezentjes lijken te worden die tikkertje met elkaar spelen. Eerder al heeft de installatie ons al een realistische zonsondergang bij zee voorgetoverd, met behulp van een paar doeken en een felle lamp.
Een acteur heb je dus blijkbaar niet meer nodig. Muzikanten ook niet, want die computers zijn technisch veel begaafder. Spelen ze eerst nog muziek op de piano’s die een mens gemakkelijk ook kan spelen, al snel wordt de muziek zodanig krankzinnig dat een pianist met twintig vingers een dergelijke prestatie niet zou kunnen leveren. En waar heb je natuur voor nodig als die machine dat net zo gemakkelijk ook na bootst?
Eigenlijk een beangstigende gedachte: waar zijn we nog goed voor? Een flard van een interview met de Franse filosoof Levi-Strauss drijft langs. Hij haat mensen, omdat ze alles stuk maken. Hij zou het dus wel met de machine kunnen vinden. Maar we horen ook een gedicht van de Duitse dichter Stifter die met veel liefde het geluid van een ijzig langschap beschrijft, of de klanken van zingende indianen.
Na Stifters poëtische beschrijving verschijnt vanachter de projectie van een bos, plots weer de installatie, doods en machinaal.
De verhouding tussen mens, techniek en natuur is in de kunst misschien een uitgekauwd thema, maar Stifters Dinge geeft er door zijn benadering vanuit de machine een interessante draai aan. Toch wordt de machine nergens echt gevaarlijk of verontrustend en zit je als publiek redelijk veilig. Antwoorden geeft de installatie ook niet, het is immers een machine. Gelukkig mogen we over wat kunst betekent nog zelf nadenken. Dat kan die machine niet. En dat is wel een geruststellende gedachte.

Robbert van Heuven, 2008