Recensie Iphigeneia in Aulis

Vragen, vragen, vragen...

Wat doen we met dat verdomde koor? Dat is zo ongeveer de eerste vraag die een regisseur zich moet stellen bij het ensceneren van Griekse tragedie. Want wat moet je met een dozijn vage personages zonder ontwikkeling, die graag in ellenlange koorzangen over de goden zingen en verder een beetje schaapachtig naar de andere personages zitten te kijken? Regisseur Robert Woodruff heeft in zijn enscenering van Iphigeneia in Aulis voor Toneelgroep Amsterdam het antwoord niet gevonden. Het antwoord op heel veel andere vragen overigens ook niet.

De Griekse toneelschrijver Euripides schreef zijn Iphigeneia in Aulis in ballingschap in Macedonië, oud geworden en cynisch over zijn stadsgenoten die al jaren een zinloze strijd voeren tegen aartsvijand Sparta. Hij beschrijft in zijn stuk hoe het Griekse leger in zijn opmars naar Troje wordt gestuit, omdat de godin Artemis de wind heeft weggenomen. Het blijkt dat de wind alleen dan opsteekt, wanneer legerleider Agamemnon Iphigeneia, zijn dochter, offert. Onder valse voorwendselen lokt hij zijn dochter en (onbedoeld) echtgenote Clytaemnestra naar Aulis. Vaderlief begint te twijfelen, maar de manschappen morren, want ze willen vechten. Het is uiteindelijk de naïeve Iphigeneia zelf die, voor de glorie van haar vaderland, vrijwillig aanbiedt om op het offerblok te gaan liggen.
De opvatting van Ihigeneia als een anti-oorlogsstuk waarin vooral de mannen op dubieuze gronden en door angst voor een muitend leger nog veel dubieuzere praktijken goedpraten, is een logische. Het zijn die mannen voor wie het inderdaad goed uitkomt dat de naïef-patriottistische Iphigeneia zelf haar hoofd op het hakblok legt, zodat ze zichzelf niet schuldig hoeven te voelen over dat onschuldige bloed. Dat is een zeer heldere opvatting en volgens de voorpublicaties is dat ook de insteek van regisseur Woodruff. Het is dan ook opvallend hoe volslagen onhelder die visie is in zijn enscenering.
Dat komt vooral door de onsamenhangende invulling van de personages die, hoe verdienstelijke ook gespeeld, vooral eendimensionaal zijn. Hun huichelachtige gedraai om onder hun schuldgevoel uit te komen, raakt daardoor ondergesneeuwd. Van die huichelaars is held Achilles het ergst van allemaal. Hij zweert dure eden aan Clytaemnestra dat hij Iphigeneia zal redden, maar als puntje bij paaltje komt is hij in geen velden of wegen te bekennen. Toch speelt Marwan Kenzari hem als een oprechte meneer die uit goeder trouw deze arme vrouwen wel eens eventjes zal helpen. De enige die meer lagen in haar spel weet aan te brengen is Chris Nietveld als Clytaemnestra. Zij brengt haar teksten met een flinke dosis ironie die de mannen volledig in hun hemd zet. Met als mal gevolg dat Achilles met zijn oprechte stoere-mannenpraat volledig onderuit gehaald wordt, zonder dat het personage, de acteur of de regisseur dat door lijken te hebben.
De eendimensionale emoties van de personages zijn verder vooral groot (lees: GROOT). Er wordt gekrijsd, gehuild en gesnotterd dat het een lieve lust is. En als bij een actrice als Nietveld de sluizen opengaan, dan gaan ze ook goed open. Weg is de mooi opgebouwde ironie. De onevenwichtige karakteropbouw fnuikt zich vooral bij Iphigeneia (Karina Smulders). Haar personage vraagt om genuanceerde ontwikkeling, maar het komt nauwelijks uit de verf hoe ze als lief meisje in een martelaarsrol wordt gemanoeuvreerd. Smulders speelt haar rol zo recht-toe recht-aan, dat het bijna schijnt of Woodruff serieus een pleidooi voor martelaarschap lijkt te willen houden. Zeker als hij Iphigeneia, serieus en zonder commentaar of tegenspel door het koor als een soort heilige laat behandelen. Dit was toch een anti-oorlogsstuk?
Helemaal raadselachtig is het koor. Een groepje jonge operazangeressen dansen en voeren riten uit met lavendel, terwijl ze in oud-Grieks de a-tonale koorzangen zingen. De functie hiervan is volslagen onduidelijk. Het ging toch niet over religie?
Er zijn maar weinig momenten waarop Woodruffs visie en dramaturgie niet rammelen of onhelder zijn. Zo is er niets onhelders aan de vormgeving van talent Dries Verhoeven, die achter de handeling een leger van kleedpoppen opstelde. Keurig in het gelid en met identificatieplaatjes leggen zijn zij een altijd aanwezige stille dreiging van een gewelddadige massa onder de teksten. Ook krachtig is het moment waarop het hele leger wordt opgebroken op het moment dat Iphigeneia sterft. Het leger kan weer verder en Clytaemnestra blijft alleen achter op een leeg toneel. Zonder kind. Zonder man. Eindelijk een eenduidig, krachtig beeld. Glorieus verpest, doordat de lichttechnicus de blackout timed op het moment dat Nietveld haar hoofd tegen de muur bonst. Lelijk, mal en onnodig.

Iphigeneia in Aulis van Toneelgroep Amsterdam (regie: Robert Woodruff), gezien 12 oktober 2008

Robbert van Heuven, 2008