Festival van Avignon 2009

Wat het Franse publiek wil zien…

En toen klonk er opeens ‘boe’ in het Palais des Papes. Het had zo’n feestelijke première moeten zijn. Voor het eerst stonden er immers twee Nederlandse regisseurs op het prestigieuze Cour D’Honneur van het Festival van Avignon. Maar de avond liep uit op een relletje.
Halverwege de première van Kasimir en Karoline van Paul Koek en Johan Simons begon een toeschouwer te schreeuwen dat de voorstelling een schande voor het festival was en dat deze schijtvoorstelling moest stoppen. Hij kreeg bijval van een deel van het publiek, terwijl het andere deel riep dat hij zijn bek moest houden of vertrekken. Uiteindelijk verliet een groot deel van het publiek de tribune nog tijdens het applaus. Hoewel de acteurs achteraf aangaven dat het een nogal heftige ervaring was om zo verbaal te worden aangepakt door het publiek, bleven de beide regisseurs er nogal nuchter onder. Paul Koek vond deze reactie in ieder geval beter dan de standaardreactie in Nederland: ‘wel leuk’. Johan Simons vond het wel een kick om het Cour D’Honneur op zijn kop te zetten.
Al snel deden geruchten de ronde dat de amokmaker in het publiek al bij andere voorstellingen hetzelfde kunstje had geflikt. En dat hij zou zijn ingehuurd door het in Zuid-Frankrijk zeer actieve extreem-rechts dat het festival maar elitaire geldverspilling vindt. Een sentiment dat versterkt wordt door de ambitieuze programmering van Vincent Baudriller die sinds een paar jaar de scepter over het festival zwaait. Onder zijn leiding kreeg het festival een meer internationale allure met grote, soms controversiële regisseurs van buiten Frankrijk. Dat stoot niet alleen Franse chauvinisten tegen het zere been, die vinden dat het Cour D’Honneur gereserveerd moet zijn voor Frans regisseurs (dit jaar had slechts een van de drie hoofdgasten een deels Franse achtergrond), maar ook het grotere publiek dat moeite heeft met voorstellingen van makers als Jan Fabre of Pipo Delbono.
Inderdaad scheen ook de voorstelling La Menzogna van Delbono op de première eenzelfde publieksreactie te hebben gehad als Kasimir en Karoline. Bij La Menzogna is zo’n reactie echter al een stuk beter te begrijpen dan bij de nogal brave voorstelling van Koek en Simons, omdat Delbono’s theatertaal rauw, confronterend en abstract is. La Menzogna (De leugen) is een grimmige voorstelling over de wurggreep waarin bedrijfsleven, politiek en maffia elkaar houden in het moderne Italië. Een bizarre mallemolen aan vreemd uitgedoste personages, een bloot mongooltje, een verstandelijk gehandicapte en een verteller die het midden houdt tussen Berlusconi, de Duivel en een glibberige bankmanager trekken aan de toeschouwer voorbij zonder dat er een duidelijke lijn in de voorstelling zit. Al is de scherp maatschappijkritische ondertoon, waarin de elite (of het nu maatschappelijk, religieus of politiek is) het er flink ongenuanceerd van langs krijgt en waarin het mongooltje wordt voorgesteld als puur, want onwetend, meer dan duidelijk. Dat je daar als publiek wat ongemakkelijk van wordt is logisch en dat is Delbono’s bedoeling ook.
De vraag is wat het Franse publiek dan wel wil zien. De Franstalige voorstellingen staken qua kwaliteit toch wat schril af tegenover die van de buitenlandse makers. Zo bleef de voorstelling Ciels van hoofdgast Wajdi Mouawad, een Frans-Canadees-Libanese theater- en filmmaker, in voorspelbaarheid en oppervlakkigheid hangen. Hoewel de vormgeving het publiek toch even op het verkeerde been zet. In een vierkante witte doos neemt het publiek plaats op witte draaikrukjes. Er kan aan vier kanten film worden geprojecteerd en gespeeld en het publiek draait op zijn krukje mee. Gecombineerd met een in het programmaboekje beloofde thematiek van identiteit, familie en globalisering had dat toch een indrukwekkende voorstelling moeten kunnen opleveren. Helaas blijft Ciels echter hangen in een plat Hollywood-verhaaltje over geheime dienstmedewerkers die terroristen op het spoor zijn die een aanslag op de ‘schoonheid’ willen plegen en die zij op Dan Brown-achtige wijze (inclusief verborgen codes in schilderijen) moeten voorkomen. Daar komen de verplichte familieperikelen en intercollegiale conflicten bij, uitgespeeld in gloedvolle uitbarstingen die de emoties eendimensionaal op het podium laten vallen. Als er aan het slot nog wat monologen komen over schoonheid, waarheid en terrorisme en wat platte symboliek waarin de personages religieuze schilderijen uitbeelden (piëta, kruisafname, Maria met kind), maakt dat de voorstelling vooral nogal naïef en nauwelijks meer diepgravend. Toch beloonde het publiek Ciels met een staande ovatie.
Hoe verhoudt zich dat dan tot de publiekreactie bij de wonderschone voorstelling Riesenbutzbach, eine Dauerkolonie van Christoph Marthaler? Zolang er gelachen kon worden, vond het publiek het allemaal prachtig. Maar toen bleek dat Marthaler zijn voorstelling als een nachtkaarsje liet uitgaan in een tergend lange muzikale herhaling door zacht neuriënde personages, verliet een groot deel van het publiek boos de tribune, daarmee de verstilling van het slotbeeld grandioos verpestend. Toch was Riesenbutzbach een hoogtepunt van het festival. In zijn kenmerkende muzikale stijl laat Marthaler een groep verliezers zien van de economische crisis zien die zich verzameld hebben in een soort pension met drie garages die herinneren aan betere tijden. Daar moeten ze wennen aan een nieuwe manier van samenleven, terwijl ze af en toe nog terugschieten in kapitalistische krampen: ze klampen zich vast aan hun meubeltjes, houden lange theoretische gesprekken over de crisis of proberen tevergeefs een bedrijfje op te starten. Dat samenleven zonder geld levert ook creativiteit op: er wordt gezongen, er wordt muziek gemaakt met alles wat voorhanden is en wordt een modeshow gehouden met Leger der Heilskleding. Met veel humor en feilloos gekozen, creatief gezongen liederen laat Marthaler liefdevol de menselijke kant van de crisis zien zonder zijn personages te veroordelen voor hun consumptieverslaving.
Het lijkt wel of Franse publiek vooral vermaakt wil worden en voorgeschoteld wil krijgen wat ze van toneel verwachten: grote emoties, een beetje humor en een beetje spanning. Fysiek bedreigd worden door een acteur (Delbono), tergend lang op een slot moeten wachten (Marthaler) of snoeiharde muziek, een echte auto en een Nederlandse speelstijl op de heilige grond van het Cour D’Honneur (Koek/Simons) voldoen niet aan die verwachting. Het valt programmeur Baudriller te prijzen dat hij met zijn programmering van gerenommeerde Europese makers (ook Warlikowski, Jan Lauwers en Rimini Protokoll waren nog te zien) lijnrecht tegen de wens van het publiek in gaat en zo Frankrijk toont wat theater ook kan zijn: onverwacht, spannend en belangwekkend. Dat de reacties vervolgens heftig zijn, neemt hij op de koop toe. En inderdaad, elke reactie is beter dan: het was wel leuk in Avignon.

Robbert van Heuven, 2009