Boekrecensie Komt op. Rookt wat. Gaat af.

Elf keer Ko

15 juni 2007

Het was onrustig in de zaal van Theater aan het Spui, toen ik in 2000 Ten Liefde van Ko van den Bosch en Ola Mafaalani bezocht. Een groep CKV-leerlingen gaf hardop commentaar, kraakte met zakken chips en een van hen dreigde op een gegeven moment zelfs een sigaret op te steken, wat werd belet door een oplettende technicus. Tot overmaat van ramp ging tijdens een verstilde en romantische scène ook nog een mobiele telefoon af. De zaal slaakte een zucht en draaide zich massaal richting de scholieren. Ook actrice Marlou Gorter schoot uit haar slof: ‘Blijf dat zo? Nu die telefoon, en dat gekraak van chips en gepraat. Ik ben het goed zat.’ Ondanks pogingen van collega Bart Klever om haar tot bedaren te brengen, stampte ze woedend het podium af, de zaal geschrokken, en stilletjes de CKV’ers vervloekend, achterlatend. Opnieuw gaat de gsm. Het blijkt de telefoon van Romeo, het personage van Klever, te zijn. De uitbarsting van Gorter hoorde bij de voorstelling maar bleek, door de omstandigheden, naadloos in de werkelijkheid over te lopen.
Op zo’n moment zijn de voorstellingen van Ko van den Bosch op hun best: als de theatrale en de echte werkelijkheid met elkaar vervloeien. Bijvoorbeeld als de acteurs geen heil meer zien in hun eigen stuk (Blokhut), het publiek zich daadwerkelijk zorgen maakt over de hamer die het hoofd van een acteur dreigt te raken (Ribbenkast Ritme), de acteurs zich in dezelfde Biergarten bevinden als de toeschouwers en die acteurs over hen heen moeten klimmen (Jetlag) of wanneer het publiek levensgevaarlijk wordt bedreigd door een decor (welke voorstelling niet?). De tekst van Jetlag (de meest recente voorstelling) is van deze voorstellingen de enige die niet in Komt op. Rookt wat. Gaat af staat, een verzameling van de elf theaterteksten die Van den Bosch schreef tussen 1996 en 2006 en die tijdens de première van Jetlag werd gepresenteerd.

De kracht van de voorstellingen van Van den Bosch zit in die transparantie tussen werkelijkheid en theatrale werkelijkheid en in de vaak prachtig in balans zijnde combinatie van tekst, instortende decors, special effects en bewegingstheater. Dat is dan ook meteen de zwakte van een bundel met slechts teksten: het beeld en de acteurs (op wier lijf de teksten zijn geschreven) ontbreken. En hoe goed Van den Bosch ook heeft geprobeerd regieaanwijzingen in te voegen en hoe literair die aanwijzingen volgens het voorwoord ook mogen zijn: de totaalervaring ontbreekt.
Toch is het leuk de teksten terug te lezen. Het brengt regelmatig een Aha-erlebnis teweeg (‘Oh ja, dat brandende kinderfietsje’). Bovendien zijn de hoekige teksten van Van den Bosch een mooie combinatie van scherpe sociale observaties, poëtische teksten, prettige oneliners (‘Geef me die fles, ik ga me een cordon sanitaire zuipen’) en neologismen (‘geloofwaardigheidsinfarct’). Van den Bosch’ personages zijn oergeestig en tegelijkertijd diep tragisch omdat ze klem zitten tussen de verschillende werkelijkheden of tussen de conflicterende waarheden die ze rond zichzelf hebben opgebouwd.
De bundeling wordt voorafgegaan door een wel heel hermetische inleiding van Anneke Jansen en Daphne Richter die de arme Ko in allerlei literaire en postmoderne theorieën proberen vast te timmeren. Erg grondig, maar niet nodig. De werelden van Van den Bosch verklaren zichzelf en evenzo vaak ook niet. Je moet ze gewoon lezen, of liever nog, je moet ze gewoon ervaren.

Komt op. Rookt wat. Gaat af. Elf theaterteksten van Ko van den Bosch 1996-2006, met een inleiding door Anneke Jansen en Daphne Richter
Uitgeverij: De Geus, 2007
ISBN10: 9044510185 / ISBN13: 9789044510188

Robbert van Heuven, 2007