Hannah Roelofs

‘Ik merk dat ik soms nog ervaring mis.’
In PDF [44 KB]

De dramaturg: omgevallen boekenkast, dienaar van de regisseur of noodzakelijke kracht in het maakproces van een voorstelling? In deze serie vertellen dramaturgen aan Robbert van Heuven over hun beroep. In deze aflevering Hannah Roelofs, dramaturge bij het Nationale Toneel: ‘Als nieuwe generatie hoeven we niet ineens gekke dingen te gaan doen. Als we maar goed zijn.’

Het is nog maar zo’n jaar geleden dat de advertentie in de landelijke kranten stond: Het Nationale Toneel zoekt een dramaturg. Een vacature voor een dramaturg, laat staan een jonge, is een zeldzaamheid. Hannah Roelofs (1979) was één van de zestig aspirant-dramaturgen die reageerden. Een brief, een ingezonden artikel en twee gesprekken later kreeg ze op een zonnige junimiddag beleidsmedewerker Maria Uitdehaag aan de lijn. Dat ze zich officieel dramaturg van Het Nationele Toneel mocht noemen. En of ze zich de volgende dag al zou kunnen melden voor een bespreking. ‘Ik was nog nauwelijks bekomen van de emotie, toen ik daar de volgende dag kwam. Dramaturg Karim Ameur heeft me van alles uitgelegd over de archiefkast en over het bestellen van boeken. Daar heb ik allemaal weinig van onthouden. Het was allemaal heel onwerkelijk. Toen ik na de zomer terugkwam voor mijn eerste werkdag bleek dat ze bij het NT wel bedacht hadden dat ze een jonge dramaturg wilden, maar dat ze nog niet zo goed hadden nagedacht over wat ze dan precies met me wilden gaan doen. Ik had daarom in het begin een beetje het idee dat ik aan mijn lot werd overgelaten. Ik heb toen enorm geïnvesteerd in het leren kennen van het bedrijf.

Weggeblazen

Hannah Roelofs studeerde theaterwetenschap in Utrecht, nadat haar belangstelling voor theater op de middelbare school was gewekt door die ene leraar Grieks die de klas naar allerlei voorstellingen meesleepte. Maar ook door Toneelgroep Amsterdam waar ze op veertienjarige leeftijd kennis mee maakte. ‘Op een dag dacht ik heel bijdehand: nu wil ik wel eens naar de schouwburg om een Shakespeare te zien. Dat werd Richard de Derde. Ik had de allerslechtste plek in de schouwburg, het derde balkon aan de zijkant. Maar ik vond het geweldig. Ik werd helemaal weggeblazen. Ik vond het bijzonder dat een acteur me van die afstand zo kon raken. Toen dacht ik: dit is het. Bovendien hield ik heel erg van zaken die voor een dramaturg belangrijk zijn: politiek, geschiedenis, schrijven. Dus toen ik in zo’n informatieboekje van de universiteit las dat de studie theaterwetenschap bestond, was de keuze snel gemaakt.’

De blijdschap over die ontdekking bekoelde al gauw, toen bleek dat de studie niet was wat ze ervan had verwacht. Er zaten niet die andere theaterenthousiastelingen waar ze op had gehoopt. ‘Niemand van de eerstejaars studenten bleek echt geïnteresseerd in theater. Er zaten veel mensen die nog niet wisten wat ze wilden en daarom maar voor theater, film en televisiewetenschappen hadden gekozen. Bovendien zitten in Utrecht ook veel mensen die alleen voor die film en die televisie komen. Die hebben vaak niets met theater. Pas in het tweede jaar gingen we meer theatervakken doen. Maar nog steeds ging niemand naar voorstellingen of naar debatten. Dan vroeg de docent wie er wel eens wat van Ivo van Hove had gezien. Daar zat ik dan weer als enige met mijn arm omhoog.’
Ook het curriculum van de studie viel tegen. ‘Toen ik er studeerde was theater in Utrecht een ondergeschoven kindje. Dat resulteerde in weinig verdiepend onderwijs. Er waren vakken zoals regie-, speel- en dansstijlen. Dan dacht ik: nou gaan we het écht over theater hebben. Maar dan bleek het dezelfde oude koek die ik al in een eerder jaar had gehad. In het eerste jaar moesten we zeven stukken lezen. Zeven! Dus ben ik zelf maar meer stukken gaan lezen en repertoire gaan zien in het theater. Dramaturgie is ervaring. Die heb ik vooral naast mijn studie opgedaan, niet tijdens. Mijn gedrevenheid komt deels voor uit die frustratie. Toch koester ik nu dat ik academisch kan denken, dat ik weet hoe ik een paper opzet en dat ik niet bang ben voor de bibliotheek.’
Roelofs’ gedrevenheid beperkte zich niet tot haar eigen studie. Toen ze tijdens een praktijkblok een voorstelling maakte met studenten van de Utrechtse acteursopleiding, bleek dat ook die acteurs de nodige repertoirekennis ontbeerden. ‘Ze hadden een ontzettende behoefte om teksttoneel te gaan spelen. Maar toen we daar over gingen praten, bleek dat ze erg weinig hadden gezien, weinig van gezelschappen wisten en nauwelijks repertoire hadden gelezen. We hadden dus totaal geen basis om met die acteurs te praten over wat ze dan precies wilden. Daar is toen een soort lesproject uit ontstaan, waarin ik ze meenam naar voorstellingen. Het verbaasde me echt dat ze zo weinig gezien hadden. Wat is dat nou voor een onzin? Het waren derdejaarsacteurs! Zo heb ik ze in een busje naar Groningen gesleurd voor een gesprek met de acteurs van het Noord Nederlands Toneel.
Ik heb dat missionarisachtige voor het theater niet alleen jegens acteurs, maar ook met anderen, zoals mijn broertje.Toen hij veertien was, de leeftijd waarop ik naar Toneelgroep Amsterdam ging, heb ik hem meegenomen naar het theater. Ik heb hem verschillende dingen laten zien en uiteindelijk vindt hij nu van de meeste voorstellingen wel het zijne. Het is niet zo dat ik iedereen in mijn omgeving theater door de strot wil duwen, hoor. Maar ik adviseer iedereen die vraagt wat leuk is om te gaan zien.’

Geen tactisch mens

Ook al heeft ze nu een vaste baan bij een groot gezelschap, Roelofs leunt niet ontspannen achterover. De gedrevenheid blijft. ‘Als ik bij een repertoirebespreking zit dan hebben ze het, behalve over oude acteurs die allang dood zijn en voorstellingen van lang geleden, regelmatig over stukken die ik niet ken. Daar wordt ik heel gefrustreerd van. Dus zit ik weer een hele week die stukken te lezen. Op een gegeven moment hadden ze het over Cymbeline van Shakespeare. Ik had daar nog nooit van gehoord. Shakespeare heeft wel meer geschreven. Maar algemeen directeur Evert de Jager keek me aan alsof het hem verbaasde dat ik niet alles van Shakespeare en zijn tijdgenoten Webster en Johnson gelezen had. Als het aan hem ligt, zou ik nog deze maand de gehele Duitse Romantiek lezen. Dat is natuurlijk niet reeël, dat komt gaandeweg wel. Maar hij hecht aan repertoire- en achtergrondkennis en dat begrijp ik. Als je Othello gaat doen, moet je weten van wie Shakespeare het verhaaltje heeft gejat en wat hij er aan heeft veranderd. En waarom het zo bijzonder is dat een zwarte man het belangrijkste personage is. Maar je kunt nooit alles weten. Dat is het rare van de dramaturg. Die wil wel alles weten, moet alles weten, terwijl dat nooit kan. Maar daarom is het ook zo’n schitterend beroep. Omdat je zoveel te weten mag komen.’
‘Ik merk ook dat ik soms nog ervaring mis. Daar speelt ook in mee dat je een goede band wilt opbouwen. Dat je wilt dat mensen je aardig vinden. Maar aan aardig heeft een regisseur helemaal niets. Die heeft veel meer aan een kritische houding. Daar moet je je wel toe zetten. In tegenstelling tot Karim die meer een stille denker is, ben ik geen tactisch mens. Van nature niet. Ik ben altijd heel enthousiast. Als ik bij een doorloop zit en ik vind het leuk, zit ik niet stil in mijn boekje te schrijven. Dan zit ik heel hard te lachen. Ik ben dan gewoon aan het genieten en mijn eerste reactie is dan ook heel oprecht. Zonder reserves en theorieën. Ik ben heel straight voor een dramaturg. Hoewel ik daarna natuurlijk wel ga beargumenteren waarom ik iets vind.’

Hervorming

De eerste voorstelling waarvan ze bij het NT de dramaturgie deed, was Het belang van Ernst, in de regie van Gijs de Lange. ‘Het is heel leuk om nu met andere professionals te werken. Zo zaten we in de eerste leesweek te praten over het stuk en de acteurs vroegen dingen aan mij die zij blijkbaar graag over het stuk wilde weten. Daar kon ik hen bij helpen. Toen viel alles op zijn plek. Dit is precies wat ik wil. Toch was Het belang van Ernst een vaststaand gegeven. Bij een volgende voorstelling kan ik uitgebreid met de regisseur praten over de bewerking en de casting. Dan gaat het meer voelen als mijn eigen dramaturgie, in plaats van dat ik halverwege instap. Het was wel een intensief eerste jaar. Kopje onder in het NT. Ik ben nu boven water aan het komen, ik krijg overzicht. Ik heb nog een of twee seizoenen nodig om het in de vingers te krijgen. Slagkracht krijgen heeft tijd nodig. Ik gun mezelf ook die tijd om te groeien.’

Het heersende vooroordeel over het Nationale Toneel is dat het niet bezig is met een vernieuwende repertoirekeuze of een experimentele manier van theater maken. Twijfel of ze als jonge dramaturg dan wel bij het NT zou willen werken, heeft Roelofs niet gehad. ‘Ik hou erg van repertoire. Al moet ik zeggen dat ik nog niet zoveel stukken van ze had gezien, voor ik er aan het werk ging. Het NT ziet het brengen van repertoire als een van hun missies. Ik vind het ook wel tijd voor een frisse wind. Ik ben voor hervorming van binnenuit en daar krijg ik ook de kans voor. Maar ik ga niet schreeuwen dat het allemaal niks is en dat het anders moet. Ik wil eerst mijn vak goed leren beheersen, voor ik kan zeggen hoe het ook anders kan. Ik ben nog aan het onderzoeken wat we hier aan het doen zijn, waarom we dat doen, hoe er hier gepraat wordt over theater, waar dat allemaal vandaan komt. Evert heeft bijvoorbeeld hele uitgesproken opvattingen over de grote zaal. Ik hoor hem daar graag over vertellen, al ben ik het niet altijd met hem eens.’

Roelofs krijgt de kans het gezelschap een andere koers te helpen laten varen. ‘Ik ben van het bedrijf een van degenen die het meeste voorstellingen zien. En als ik iets moois zie, dan wijs ik de directie daarop. In die zin houd ik contact met het veld. Zij weten met zijn allen enorm veel van repertoire, omdat ze er al zo lang mee bezig zijn.. Die kennis heb ik niet. Maar ik breng weer mijn kennis van jonge makers in. Dat is leuk, maar het is ook een grote verantwoordelijkheid. Het NT staat open voor nieuwe en jonge mensen. Dat is ook erg nodig. Juist daarom wil ik het heel graag goed doen. Ik vertel ze hier niet wat ze moeten doen. Ik vertel ze wat ik mooie voorstellingen of mooie stukken vind. Zo hadden we een tekst van Judith Herzberg liggen. Iedereen vond die tekst heel mooi, maar ze wisten er geen regisseur voor. Ik heb ze toen meegenomen naar een voorstelling van Alexandra Koch. Nu komt Alexandra hier die Herzberg doen. Op uitnodiging van de directie komen bovendien twee jonge regisseurs, Suzanne Kennedy en Thibaud Delpeut, voorstellingen bij ons maken. Ik ben met Suzanne al een tijd in gesprek over
Phaedra’s Love van Sarah Kane die ze komt doen. En op dit moment ben ik bezig met Othello. Dat is een samenwerking met Annette Speelt in een regie van Johan Doesburg.’

Een Alphenaar

‘Gezelschappen, de oudere generatie, moeten ervaring gaan overdragen. En dat willen ze ook, ze zijn zich daarvan bewust. Het is vervolgens aan onze generatie om daarop in te springen. Er zijn heel veel jonge en talentvolle regisseurs van eind twintig, begin dertig die allemaal graag willen. Ik heb ook echt het idee dat er een generatiewissel in aantocht is. Dat wij aanstormend zijn. Wat we gaan doen weet ik nog niet, maar ik hoop dat we heel erg mooi en betekenisvol theater gaan maken. Die generatiewissel zal deze keer niet gepaard gaan met een Aktie Tomaat. Het gaat nu veel geleidelijker. Johan Doesburg zal vrolijk door regisseren en dat moet hij vooral doen. Als nieuwe generatie hoeven we ook niet ineens gekke dingen te gaan doen. We moeten vooral goed zijn.’
‘Natuurlijk, een probleem voor beginnende dramaturgen is dat theatermakers liever kiezen voor een Carel Alphenaar of een Tom Blokdijk. Maar niet alle afstuderende dramaturgiestudenten worden dramaturg, er zijn ook recensenten en schrijvers nodig, om als jonge generatie ons enthousiasme om te zetten in artikelen en debat.’

Theater, ook dat van een nieuwe generatie, kan in een algemene behoefte voorzien, meent Roelofs. ‘Ik denk dat de kracht van theater is dat er mensen samenkomen. Op andere plekken doen we dat niet meer. De meeste mensen gaan niet meer naar de kerk, in de bioscoop is bellen gemeengoed geworden. Theater is een gezamenlijke ervaring die hier en nu plaatsvindt. Dat is spannend. Bovendien laat theater zien dat er ruimte is voor meer dan één visie, dat je dingen van verschillende kanten kunt bekijken. Dat kan niet vervangen worden door iets anders. Koos Terpstra zei toen ik in 2001 stage bij hem liep dat de malaise van het Nederlands theater was dat we geen overkoepelende ervaringen meer hebben, of helden, of Grote Verhalen. Sinds 2001 is er een hoop gebeurd. Dat merk je in het theater. Het duurt misschien even, maar uiteindelijk heeft het zijn invloed. Dat vind ik mooi aan op dit moment theater maken.’

Per ongeluk

Bij het feit dat er maar zo weinig mensen naar het theater gaan, probeert Roelofs zich neer te leggen. ‘We moeten accepteren dat veel mensen liever andere dingen doen. Je kunt nooit elke inwoner van Nederland dat theater in krijgen. De tijd dat theater een massamedium was, ligt al een paar eeuwen achter ons. Daar moeten we realistisch in zijn. Bovendien kent het Nederlandse theaterlandschap zo een grote onoverzichtelijke diversiteit dat mensen het overzicht kwijtraken. Ik heb een huisgenote, die ooit per ongeluk bij Bakeliet van Gerardjan Rijnders is beland. Ze is zich dood geschrokken en daarna nooit meer naar het theater gegaan. En het gebeurt vaker dat mensen terecht komen bij iets wat ze totaal niet ligt. Wel denk ik dat je door onderwijs een groter publiek voor theater kunt creëren. We moeten mensen leren zich voor kunst open te stellen. En we moeten ervoor zorgen dat ze weten waar ze heen kunnen, als ze zouden willen gaan.’

Over tien jaar ziet Roelofs zichzelf nog altijd als dramaturge werken. ‘Ik denk dat ik dan een veel ervarener dramaturg ben. Ik vind het nu heel leuk dat er bij het NT zoveel verschillende regisseurs komen en dat er veel verschillend repertoire wordt gedaan. Maar op termijn lijkt het me wel het mooiste om met een regisseur een heel oeuvre op te bouwen. Om voor langere tijd zijn of haar vaste gesprekspartner te zijn. Zoals Johan Simons en Tom Blokdijk bijvoorbeeld. Die regisseur nog moet ik, denk ik, nog tegenkomen.’

Biografie Hannah Roelofs
Hannah Roelofs (1979) studeerde theaterwetenschap aan de Universiteit van Utrecht. Ze deed regieassistentie bij Koos Terpstra en Matthijs Rümke. Ook was ze medeoprichtster van STA!, de Studenten Toneelvereniging Amsterdam. Als dramaturge werkte ze bij Theatergroep De Grens, waar ze twee voorstellingen maakte. Sinds augustus 2005 is ze dramaturg bij het Nationale Toneel, waar ze onder andere de dramaturgie deed voor Het belang van Ernst.

Robbert van Heuven, 2006