Ed Anker (ChristenUnie)

Ed Anker (ChristenUnie): ‘De christelijke cultuur is zich enorm aan het verbreden’

In Pdf [47 KB]

Tweeëneenhalve maand zit Ed Anker (28) van de ChristenUnie nu in de Tweede Kamer. Omdat hij in een relatief kleine fractie zit, heeft hij veel onderwerpen in zijn portefeuille, waaronder Onderwijs en Cultuur, Binnenlandse Zaken en Justitie. En om in die korte tijd expert te worden op al die uiteenlopende gebieden valt nog niet mee. Cultuur komt er nu misschien nog een beetje bekaaid af (zo heeft hij het advies van de Raad voor Cultuur nog nauwelijks kunnen bekijken) maar Anker is vastbesloten daar tijdens het zomerreces verandering in te brengen. En dat is wel nodig, vindt hij. ‘Al wil ik onze partij niet direct neerzetten alsof ze niets aan cultuur doet. Ik merk dat veel christenen van mijn leeftijd veel met cultuur bezig zijn. De christelijke cultuur is zich enorm aan het verbreden. Daarom vind ik dat we daar als ChristenUnie een goed verhaal over moeten houden. En ik heb de ambitie daar ook wat van te maken. Zo hoop ik dat de partij zich ook wat cultuur betreft een beetje op de kaart weet te zetten.’
Anker is zich ervan bewust dat zijn partij het imago heeft vaak moraliserend uit de hoek te komen als het bijvoorbeeld gaat om seksuele of shockerende kunstuitingen. Van dat beeld van de ChristenUnie wil hij af. ‘Kunst mag best prikkelen. Kunst kan ook laten zien hoe erg iets is of hoeveel pijn iets doet. Daarom vind ik dat je als overheid heel voorzichtig moet zijn in het bepalen wat wel en niet mag. Maar ik vind ook dat diezelfde overheid kritisch mag zijn in wat zij wel of niet subsidieert.’ Zo geeft hij het voorbeeld van het gesubsidieerde jongerencentrum in Zaanstad waar hij vaak kwam. Daar traden soms bands op waar hij als christen niet echt blij van werd. ‘Van die antichristelijke bands. Die roepen dat alle christenen dood moeten. Ik vind niet dat je dat moet subsidiëren. Dat is kwetsen om te kwetsen. Als overheid moet je vooral praten over het beleid en niet over wat een kunstenaar wel of niet zou moeten maken. Maar het is ook belangrijk over zulke grensgevallen te blijven discussiëren. Er is zo’n angst om ons te bemoeien met de inhoud van kunst, dat we het er maar helemaal niet over hebben. Dat vind ik jammer. Daarmee wordt kunst een onafhankelijk vrijstaatje dat onbenaderbaar is en zich misschien ook een beetje aan de samenleving onttrekt. In een samenleving waarin tegenstellingen steeds groter worden, moet je je als kunstenaar ervan bewust zijn dat je conflicten kunt aanjagen op een manier die de vrede in de samenleving niet ten goede komt. Maar dat klinkt misschien weer wat prekerig. Je moet een en ander ook niet inbakken in de subsidiewetgeving. Je komt op dit moment ook een eind met de openbare ordewetgeving: je moet de openbare zeden respecteren, je mag niet aanzetten tot geweld, enzovoort.’

Anker vindt het belangrijk dat kunst in de samenleving is verankerd. Hoe dat in de praktijk gaat heeft hij kunnen zien in de tijd dat hij als gemeenteraadslid in Zaanstad actief was. ‘We hadden te maken met een oud arbeiderswijkje dat toe was aan herstructurering. Er moesten delen worden gesloopt. Dat was voor de bewoners, die er vaak al heel lang woonden, heel zwaar. Toen heeft een kunstenaar, samen met die bewoners, manieren gezocht om de herinneringen van de bewoners aan de wijk op te slaan. Dat resulteerde in een kunstwerk waarin de verhalen van de buurtbewoners zaten en dat was gemaakt van sloopmateriaal uit die wijk. Dat kunstwerk hebben ze in een optocht naar het Zaans Museum gebracht. De hele wijk heeft dat meebeleefd. Dat is een investering die je niet direct terug ziet in huizen of in wegen, maar wel in de sociale structuur van een wijk. Dat hebben we er als gemeente wel van geleerd. Ik kan me voorstellen dat een deel van het “prachtwijkenbudget” van de minster voor Wonen, Wijken en Integratie Ella Vogelaar voor dit soort projecten wordt bestemd. Daarover moet ik het zeker eens hebben met mijn fractiegenoot Cynthia Ortega, die over de wijken gaat.’

Innovatie

In TM 4, mei 2007 gaf John Leerdam (PvdA) aan de investering van honderd miljoen van dit kabinet in de kunsten niet in (religieus) cultureel erfgoed te willen steken. Die opmerking verbaast Anker. ‘Dat geld is bedoeld voor de plekken waar duidelijk wat moest gebeuren. Als er zo’n prioriteit wordt gesteld, moeten we dat geld niet meteen weer weghalen. Er is op het gebied van erfgoed echt wel wat te doen in Nederland. We moeten een beetje zuiniger worden op wat we hebben.’
Behalve die investering dreigt voor de cultuursector ook het profijtbeginsel, waar de ChristenUnie als regeringspartij volop achter staat. ‘Met dat profijtbeginsel maken we ons natuurlijk niet populair. Maar in een tijd waarin podiumkunsten over het algemeen populair zijn, moeten we ons in alle eerlijkheid afvragen of we dat met zoveel geld moeten subsidiëren.’ Er ontstaat een kleine verwarring als blijkt dat Ed Anker ervan uitgaat dat ook cabaretiers worden gesubsidieerd. In werkelijkheid zijn het vooral de kleinere, meer experimentele producties die het moeilijk zouden kunnen krijgen met het profijtbeginsel. ‘Dat is inderdaad wel een dilemma. Innovatie wil je juist stimuleren binnen de kunsten. Ik wil het gras niet voor de voeten van minister Plasterk wegmaaien, maar ik zou me kunnen voorstellen dat je die innovatieve producties uitsluit van dat beginsel. Maar de lijn van mijn fractie is dat je bij populaire kunst, waarvoor mensen best een paar eurootjes meer zouden willen betalen, kunt kijken hoe je wat subsidiegas kunt terugnemen. Het is niet de bedoeling van het profijtbeginsel om het experiment of de meer alternatieve kunsten in gevaar te brengen. We moeten het midden zien te vinden tussen wat gesubsidieerd wordt en wat mensen zelf moeten betalen. Ik ben daarom erg benieuwd hoe minister Plasterk het profijtbeginsel gaat inkleden. Ik draag de kunsten een warm hart toe en ik zou niet willen dat we dingen de nek gaan omdraaien.’

Zelf gaat Anker graag naar theater. Zijn interesse daarvoor werd onder andere aangewakkerd door een groepje leden van zijn studentenvereniging dat theatervoorstellingen maakte, vaak met het geloof als aanleiding. ‘De bedoeling van die groep was niet om mensen te bekeren, maar vooral om mensen aan het denken te zetten. Over hoe je over jezelf denkt en over schoonheid, liefde, twijfel, noem maar op. Dat deed die groep heel goed. Het was iets heel anders dan ik gewend was binnen het christelijke wereldje. Ik zag hoeveel indruk dat op mij en op andere mensen maakte. Dat was gaaf om te zien.’ Maar ook zijn vrouw, die een fervent volger is van wat de groep rond Maria Goos en Gijs Scholten van Aschat produceert op toneel en televisie, stimuleert hem naar het theater te gaan. ‘Wat ik het mooie van theater vind, is dat het meer is dan alleen maar tekst. Er gebeurt iets. Theater is ook bijna een voelbare kunst. Er hangt iets in de lucht tijdens zo’n voorstelling. En het gebeurt waar het publiek bij is. Die interactie vind ik heel mooi. Kunst is altijd een vorm van communicatie. Volgens mij bestaat er dan ook geen kunst om de kunst. Een kunstenaar maakt nooit zomaar iets. Ook als hij zegt dat het hem niet interesseert wat hij maakt en daarom maar wat doet, heeft hij iets overgebracht. Hij heeft je bijvoorbeeld willen confronteren met het Niets of het Loze. Het is heel lastig om kunst los te zien van mensen. Al vind ik niet dat kunst alleen bedoeld is om de sociale cohesie te stimuleren of dingen te promoten. Nee, er moet ook gewoon schoonheid zijn. Of lelijkheid. Dat kan ook weer heel mooi zijn.’

Robbert van Heuven, 2007