Boris van der Ham (D66)

Boris van der Ham (D66): ‘De politiek moet zich terughoudend opstellen’

In pdf [50 KB]


‘Je bent de eerste die me interviewt over cultuur,’ merkt Boris van der Ham tijdens ons gesprek opgewekt op. Eerder was die portefeuille binnen D66 voor Boris Dittrich, maar hij verliet na de verkiezingen van 22 november vorig jaar de Kamer. Toch is het onderwerp cultuur prima op zijn plek bij Van der Ham, die afstudeerde aan de Toneelschool Maastricht (na eerst twee jaar geschiedenis te hebben gestudeerd). In Maastricht zat hij in de klas bij Aus Greidanus jr. en Mike Reus. ‘Maar al in die tijd werd ik steeds actiever in de politiek. In mijn laatste jaar was ik bijvoorbeeld vice-voorzitter van de Jonge Democraten, de jongerenorganisatie van D66. Ondertussen liep ik stage bij De Appel. Maar als je politiek geëngageerd bent en je kritiek hebt op de politiek, dan moet je de Tweede Kamer in. Het zelf gaan doen. Dus heb ik besloten me verkiesbaar te stellen. Dat was niet meer te combineren met toneelspelen. Je kunt je dan niet meer ontwikkelen als acteur. Daar moet je, net als voor de politiek, voor de volle honderd procent voor gaan.’

Als hij oud-collega’s in heel mooi stuk ziet spelen, wil hem wel eens een gevoel van spijt bekruipen. Maar dat is zeldzaam. ‘Vaak ook denk ik: mijn god, je zult dit als acteur nog zes weken moeten spelen. Mijn vriend is acteur en dan merk ik weer hoe zo’n repetitieproces verloopt. Je zit zes weken in een donker hok. En vervolgens moet je die voorstelling weken spelen. Dan is de politiek veel afwisselender.’

Eén procent

Het treft wat dat betreft dat Van der Ham met zijn nieuwe portefeuille Cultuur meteen in snelstromend water is terechtgekomen. De nieuwe cultuurnotasystematiek en een nieuwe regering geven toch wat onrust in het veld.Ik vind wel dat je een gezonde onrust moet houden in de theaterwereld. Door zo’n onrust ontstaan weer jonge groepen en ideeën. Maar er moeten in de grote steden ook grote stabiele gezelschappen zijn. Waar ze vernieuwend zijn maar ook met enige continuïteit een groot publiek weten aan te spreken.’ Van der Ham is dan ook best te spreken over het advies van de Raad voor Cultuur, waarin wordt gepleit voor stadsgezelschappen waarvan twee nieuw op te richten in Limburg en Utrecht. Al moet nog wel goed worden gekeken op welke manier die gezelschappen worden ingericht. En hoe het met de reisverplichting moet. ‘Het gevaar is dat de grote gezelschappen straks niet meer op de kleinere podia te zien zijn, alleen nog bij elkaar. Ze moeten ook nog op andere plekken te zien blijven.’

De opmerking in het advies dat kunst dient te worden afgerekend op kwaliteit en niet op bezoekerscijfers spreekt Van der Ham zeer aan. ‘Het profijtbeginsel van het nieuwe kabinet staat daar natuurlijk haaks op. Je moet ervoor zorgen dat ook moeilijkere voorstellingen en vooral ook voorstellingen van jonge makers bereikbaar blijven voor het publiek. Die moet je niet duurder maken, omdat dan het “financiële risico” van de bezoeker te groot wordt. Die geeft zijn geld immers liever uit aan iets waarvan hij van tevoren weet wat het is.’
D66 is een fel tegenstander van het voorgenomen profijtbeginsel. ‘Als je echt wilt investeren in cultuur, dan moet je er één procent van de Rijksbegroting voor uittrekken, zoals D66 bepleit. De kunsten moeten vooruit in plaats van zich weer te moeten verdedigen tegen bezuinigingen. Laten we een nieuw kunstenplan nou niet meteen gebruiken om te bezuinigen.’ Daarom zoekt Van der Ham andere manieren om de kunsten te financieren. ‘Op dit moment ben ik aan het kijken in de begrotingen van andere ministeries of daar nog potjes zijn te vinden voor de kunsten. Hoewel je dan eigenlijk het ene gat met het andere aan het vullen bent. Ik wil daar met alle liefde naar kijken, maar dat kost zoveel energie. Terwijl het geld natuurlijk gewoon uit de normale middelen zou moeten komen. Wellicht dat een gedeelte van de aardgasbaten, die gebruikt worden voor harde infrastructuur als wegen, voor bepaalde cultuuruitingen kunnen worden gebruikt. Investeringen in de culturele hard-ware van Nederland dus, zoals archieven en monumenten kunnen een greep uit dat fonds rechtvaardigen. Dan komt er meer ruimte op de begroting van cultuur voor de meer “vloeibare” kunstvormen.’
Van der Ham maakt zich niet alleen zorgen over de voorgenomen bezuinigingen, maar ook over het feit dat het regeerakkoord kunst ziet als middel in plaats van als een doel op zich, waarbij hij de Raad voor Cultuur aan zijn kant vindt. ‘Kunst moet volgens het kabinet de problemen in de maatschappij oplossen. Ook al kan kunst daaraan best een bijdrage leveren, dat kan nooit het doel zijn. Anders gaan we weer terug naar de tijd van Rick van der Ploeg, waar ieder gezelschap “iets met allochtonen” moest doen. Je moet als maker zelf uitmaken wat je over de wereld wilt zeggen. Waarover ik overigens wel positief gestemd ben, is over het feit dat Ronald Plasterk minister is geworden. Ik hoop dat hij zich onafhankelijk durft op te stellen van dat regeerakkoord. Zijn domme uitspraak dat de goedkope staanplaatsen terug moeten in het theater zullen we maar opvatten als een blijk van zijn jeugdige onbevangenheid. Die uitspraak past in het modieuze denken dat theater elitair is. Maar het mooie van het Nederlandse theateraanbod is nu juist dat het zo divers is: er zijn moeilijke voorstellingen, maar ook voorstellingen voor een breed publiek.’

Uitstroom

Van der Ham pleit voor een zo divers mogelijk toneelaanbod, gestimuleerd door een diversiteit aan subsidiemogelijkheden. Die mogelijkheden moeten bovendien voorzien in het stimuleren van nieuwe initiatieven. ‘Er zijn heel veel jonge groepen die we snel een kans moeten geven. En dan ook een tijdlang. Je moet niet na anderhalf jaar de subsidie alweer intrekken of te veel administratieve rompslomp van zo’n groep eisen. Vergelijk het met het stimuleren van nieuwe bedrijven. Die wil je zo snel mogelijk aan het ondernemen krijgen. Daarvoor moet het systeem flexibel genoeg zijn. Tegelijkertijd moet je ervoor zorgdragen dat de grote cultuurdragers, zoals Toneelgroep Amsterdam of Het Concertgebouworkest, zekerheid hebben. Die instellingen moet je stabiliteit geven. Met hen moet je heel anders omgaan dan met een nieuwe groep.’

De zeer grote aanwas van nieuw talent is nu juist waarmee sommigen, zoals Ivo van Hove, moeite hebben omdat daardoor het systeem verstopt zou raken. Van der Ham: ‘Ik ben het met Van Hove eens dat er teveel mensen in het systeem blijven die alle kans hebben gekregen, maar bij wie het domweg niet lukt. Daarom moet er ook een goede uitstroom komen. In de dans is er het Dansersfonds ’79, dat ervoor zorgt dat dansers die u niet meer kunnen dansen hulp krijgen om, via omscholing, iets anders te gaan doen. Ook voor theatermakers zou er iets dergelijks moeten zijn. Zo wordt het voor mensen bij wie het in de theaterwereld niet wil lukken aantrekkelijker om uit het systeem te stappen. Als ze dat willen, want het moet geen verplichting zijn. Met zo’n fonds voorkom je dat mensen maar weer subsidie gaan aanvragen om hun hoofd boven water te houden. Dat gaat ten koste van anderen die meer talenten of betere ideeën hebben en die ook een kans moeten krijgen. Dat klinkt hard. Maar ik ben zelf acteur geweest. Ik heb genoeg mensen gezien die ongelukkig worden van het doelloos blijven rondzwerven door theaterland. Die mensen moet je een uitweg bieden.’
En als jonge makers aan de slag mogen, zouden ze vooraf minder verantwoording hoeven af te leggen, meent Van der Ham. ‘Nu moeten ze van tevoren uitleggen wat er uiteindelijk zal uitkomen. Maar dat is bij een maakproces per definitie onmogelijk. Makers zouden pas achteraf verantwoording moeten afleggen. Ze bieden op hoofdlijnen iets aan en daarmee gaan ze aan de slag. Pas achteraf zou je dan moeten gaan kijken of het mooie voorstellingen zijn geworden.’
Ziet Van der Ham voor zo’n systeem mogelijkheden in het nieuwe fonds? ‘Daarover zal de discussie moeten gaan: hoeveel ruimte durf je als politiek te geven bij het uitschrijven van een cheque? Het vertrouwen dat D66 daarin geeft is groot. Je moet niet van tevoren te veel willen vastleggen. Dan gaan mensen alleen maar naar de bedoeling van de bewindspersoon toeschrijven. Dat soort toestanden moeten we in het nieuwe stelsel echt zien te voorkomen. Mensen moeten het fonds niet naar de mond gaan praten.’

Terughoudend

D66 wil het fonds dus vrijlaten. Het CDA is juist een beetje huiverig voor een groot, onafhankelijk fonds. Van der Ham: ‘Natuurlijk vind ook ik dat het geld uiteindelijk goed moet worden besteed. Maar er zit altijd een bepaalde spanning in de vraag in hoeverre de politiek zich met het veld moet bemoeien. Ik vind zelf dat de politiek zich terughoudend moet opstellen. Het veld moet zoveel mogelijk een zelfstandige positie kunnen innemen.’
Maar als je als politiek op afstand wilt blijven, hoe houd je dan invloed op het veld? ‘Door te zeggen dat er een harde bijl komt na vier jaar. We geven makers een heel grote kans, maar daarna zetten we een commissie in om te oordelen over wat er is gebeurd. De politiek kan dat natuurlijk niet zelf beoordelen. Mijn standpunt is: laat kunst maken lekker aan kunstenaars over. Alleen dan ontstaat er een kunstklimaat waarin veel dingen gebeuren. Dat niet dichtgekit is. Dat heeft ook een economische waarde. De waarde van kunst en cultuur zit namelijk tevens in de atmosfeer die ze in een stad oplevert en de mensen die het aantrekt. Een bloeiend Nederlands theaterklimaat heeft effect op de internationale aantrekkingskracht van Nederland. En ik vind dat het Nederlands theater die internationale missie moet omarmen.’

Robbert van Heuven, 2007