Reactie op Opium voor het Volk

"De zee oproepen natter te worden"

30 april 2007

Dit artikel is een reactie op een artikel van Tom Helmer en Willem de Vlam van Opium voor het Volk. Lees dat artikel hier. Daaronder staat de reactie van Opium voor het Volk van 30 april 2007.

Beste Tom, Willem, Thomas en overige geïnteresseerden,

Hoewel Thomas uitermate enthousiast reageerde op jullie artikel (ook al was het blijkbaar niet de bedoeling dat dat openbaar werd), zou ik er graag juist wat kanttekeningen bij willen plaatsen. Een beetje debat is immers nooit weg.
Anders dan Thomas, denk ik dat jullie stuk, met alle respect, nogal neigt naar het gratuite. Er ligt immers een hele grote open deur op de loer, die jullie met veel enthousiasme in te lijken willen trappen. Hieronder wil ik daarom op verschillende punten van jullie artikel ingaan.
Ten eerste jullie commentaar op de oude garde makers. Jullie hebben gelijk als jullie schrijven dat er een grote groep, vooral oudere, makers is met een wat verouderde manier van theater maken. Ik moest meteen denken aan Maria Stuart van Erik Vos, dat ook zo verschrikkelijke neigde naar Tooneel en verder aan een groot deel van het oeuvre van De Appel. Maar wat jullie vergeten is dat er in dezelfde decennia een grote groep makers is geweest, waarop de door jullie genoemde jonge makers en andere jonge talenten nog steeds op voortborduren. Ik denk aan Marien Jongewaard met Nieuw West, de door jullie zeer gewaardeerde Jan Joris Lamers, Hauser Orkater en met wat fantasie kun je in Magna Plaza van Wunderbaum een beetje Tender terugvinden. Om deze makers op te zadelen met “de verantwoordelijkheid voor inhoudelijke armoede” vind ik eenvoudigweg te kort door de bocht.
Jullie suggereren bovendien dat het gebrek aan (vernieuwende) inhoud de oorzaak is van de teruglopende belangstelling voor theater bij het publiek. Daar moet ik jullie toch echt uit de droom helpen. Het zijn juist de meer oppervlakkige voorstellingen (zowel qua vorm als qua inhoud) die in het land de meeste bezoekers trekken. Shakespeares, Tjechovs en ander uitgekauwd repertoire en de vrije producties doen het in den lande vele malen beter dan de Wunderbaums, de Alaska´s en andere nieuwe initiatieven. Dat kan in Amsterdam misschien anders zijn, maar Amsterdam is volgens mij qua podiumkunstenbezoek meer een uitzondering. De meeste mensen willen (helaas, dat wel) graag zien wat ze kennen.
Dat is precies de reden waarom de roep om een stop op de wildgroei van jonge initiatieven helemaal zo´n slecht idee niet is, al was Ivo´s roep daarom wellicht meer ingegeven door een latent opportunisme. Het nieuwe cultuurstelsel en de nieuwe fondsenstructuur voorzien inderdaad in een manier om de vloedgolf aan aanvragen te stroomlijnen, al hebben jullie wat betreft dat stelsel vooral de bel heel hard horen luiden, zonder zicht op de klepel. In het nieuwe stelsel blijft er een fonds bestaan voor kleinere podiumkunstinitiatieven. Er zijn wel plannen om voor jonge makers een drempel op te werpen door ze, voordat ze zelfstandig subsidie kunnen aanvragen bij het fonds, eerst onder te brengen bij werkplaatsen, productiehuizen en grotere gezelschappen die in aanmerking komen voor vierjaarlijkse subsidie. Die fungeren dan als een soort van broedplaats en doen bovendien aan voorselectie (of aan onkruid wieden, zo je wilt). Echt getalenteerde makers zullen zodoende echt wel boven blijven komen drijven. Vind ik persoonlijk dat er een stop moet komen op jonge initiatieven? Geenszins, maar een beetje meer wieden, zorgt voor meer lucht en dus voor meer kansen voor de echt getalenteerden onder ons. We kennen allemaal wel een paar makers die al jaren dingetjes maken die er niet echt toe doen, waar niemand naar komt kijken (behalve opa, oma, vrienden van de opleiding en wij) en die eigenlijk beter kunnen stoppen. Dat geld geef ik dan liever aan Wunderbaum.
In de nieuwe structuur is er, anders dan jullie suggereren, juist meer ruimte om over de inhoud na te denken. Omdat het nieuwe fonds dichter bij de makers komt te staan, en verder van de overheid, kan het veld helpen meebeslissen over wat de (inhoudelijke) criteria moeten zijn om subsidie te kunnen krijgen. Die criteria moeten nog hun beslag krijgen dus ik zou zeggen: grijp jullie kans en praat mee!
Na jullie kritiek op de gevestigde orde komen jullie met jullie alternatief. Althans, dat denk ik, want vreemd genoeg lees ik in jullie voorstel dezelfde dingen terug, als jullie de oude garde verwijten. Jullie willen voorstellingen die gaan over “de spanning tussen individu en samenleving” en over “de eigen dagelijkse, gedeelde werkelijkheid”. Dat contrasteert toch niet met “personages die gebukt gaan onder existentiële werkelijkheid en die niet in staat zijn met elkaar te communiceren”? Eigenlijk zijn jullie op zoek naar precies dezelfde thematiek als de oude garde, alleen in een nieuwe, minder gedateerde vorm. Ook jullie voorstelling “3” ging over die thematiek. De voorstellingen van Hans Croiset in de jaren ‘70 bij Het Publiekstheater gingen net zo goed als jullie voorstellingen over zijn “daadwerkelijke interesse in de wereld buiten theaterland”. Dat zijn vorm echter niet meer van deze tijd is, is evident. Daarom is hij juist zo goed op zijn plaats bij Van den Ende, omdat dat publiek, zoals gezegd, nog wel behoefte heeft aan die vorm.
Dan nog iets: jullie schrijven: “Veel theatermakers verlieten het idee om hun voorstellingen te maken op basis van een tekst, laat staan een dramatisch werk.”, waarna jullie impliceren dat dergelijk theater inhoudsloos is. Daarmee diskwalificeren jullie in een keer een grote groep makers (ook jonge). Het is nogal tendentieus om te suggereren dat makers als Lotte van den Berg, Olivier Provily, Boukje Schweigman en Benjamin Verdonck inhoudsloos theater maken. Ik was gisteren door Boukjes Hoek meer geraakt (zowel emotioneel als intellectueel) dan door menig intellectueel bedoeld, dramaturgisch dichtgetimmerd teksttheater. Ik heb zelf juist het idee dat het theater dat deze makers maken meer aansluit bij deze tijd, waarbij het individu hernieuwd antwoord moet vinden op vragen als: hoe verhoud ik mij tot de wereld en tot de ander, wat betekent het om mij te zijn? De manier waarop zij, vanuit individuele vragen die zij als mens hebben, theater maken, in plaats van vanuit een tekst, geeft hen de mogelijkheid veel directer met de wereld bezig te zijn. Vanuit een idee kun je de wereld beter onder zoeken dan vanuit een zoveelste uitgekauwde Hamlet.
Natuurlijk is het sympathiek van jullie om makers op te roepen om met hernieuwd elan de hedendaagse vraagstukken te lijf te gaan. Maar het suggereert ook dat jonge makers dat niet al doen. Maar natuurlijk doen ze dat wel. Daarom neigt jullie artikel ook zo naar een open deur. Een oproep aan de zee om natter te worden. Zoals gezegd zijn Benjamin Verdonck, Lotte van den Berg, Olivier Provily, Floris van Delft, Karina Kroft, enz. enz. enz. met de wereld om hen heen bezig, zij het in het geval van Olivier, Benjamin, Lotte en Boukje misschien op een andere wijze dan jullie voorstaan (zie ook het interview met jonge makers dat ik samen met Annemarie Wenzel maakte voor TM in juni 2006). Door impliciet te suggereren dat al deze talenten hun huiswerk niet doen, vind ik dat jullie hen tekort doen. Olivier Provily zei daarover juist in het interview: “Het is belangrijk dat je je als maker concentreert op de details. En dat je die gelegenheid ook krijgt. In een tijd waarin het sowieso heel moeilijk is om werkelijk ergens de tijd voor nemen, om lang aan iets te werken dat ertoe doet: de onzekerheid en daarmee de schoonheid, het leven en de directheid van het theater. En misschien is dat wel de taak van onze generatie - als je daar dan toch van wilt spreken.”
Ten slotte plaatsen jullie jullie voorbeelden diametraal tegenover de thematiek van Houellebecq. Dat lijkt mij volstrekt onjuist. Houellebecq gaat precies over de onderwerpen waar jullie voorbeelden ook mee bezig zijn: de verhouding mens-techniek (Pipslab), terrorisme (De Vroedt), globalisering (De Vroedt), massacultuur en massapolitiek (Schermer, Wunderbaum). Die overeenkomsten zijn niet zo gek. Het zijn belangrijke, actuele thema´s waar kunstenaars in romans en in het theater mee bezig moeten zijn. Dat je zijn boeken en de voorstellingen die op Houellebecq gebaseerd zijn niet goed vindt, is een ander ding en daarin heeft Koen gelijk.
Samenvattend: jullie kritiek op de oude makers en de oproep tot een nieuw soort theater doet gratuit aan, omdat onze generatie makers allang bezig is met het ontwikkelen van een nieuw soort theater en een nieuw soort engagement. Daarbij is het helemaal niet nodig om ons af te zetten tegen de oudere generatie, ook al is jullie wens om dat wel te doen begrijpelijk. Er is alleen niets om ons tegen af te zeggen, behalve een verouderde vorm. Om met Lotte van den Berg te spreken: “Onze revolutie bestaat daaruit dat we niet aan revolutie doen. We maken gewoon ons ding”. En daarin heeft ze gelijk. Door minder oppervlakkig te leuteren en meer zinnige voorstellingen te maken, zetten we ons meer dan genoeg af tegen de oude garde.
Met vriendelijke groet,
Robbert van Heuven

Opium voor het Volk reageerde op 30 april

Amsterdam, 30 april, 2007
Dag Robbert,

Het is Koninginnedag vandaag. Ik hou van Koninginnedag. Eigenlijk wil ik me in de stad vol laten lopen met bier, als een eerlijke jongen van het volk, maar ik ben slechts een ambitieuze neet die nog wat af wil maken. Ik wil jou eindelijk eens dat antwoord sturen. Veel vrienden van me zijn ambitieuze neten. Dat begreep ik van een vriendin die mij vanmiddag belde, omdat ze het zat was alleen met haar Amerikaan over de drukke grachten te hobbelen. Ze zei dat vrijwel al onze gezamelijke vrienden, net als ik dus, achter hun computer zitten. Achter mijn computer gezeten vind ik dit een knus idee.

Je verwijt dat we met ons pleidooi een open deur intrappen begrijp ik wel, uit jouw mond. Jij zit immers in vrijwel dezelfde situatie als wij. We schrijven bijvoorbeeld allebei weleens iets voor de Theatermaker - jij nog vaker dan ik - en zien veel voorstellingen in de vlakke-vloerzaal waar de nieuwe generatie theatermakers te zien is. Jij weet dus evengoed als wij dat Eric de Vroedt met Mighty Society aan een veelbesproken reeks voorstellingen werkt, die hij net als vele andere theatermakers omkleedt met nagesprekken met gasten met uiteenlopende achtergronden, teneinde het verband tussen zijn voorstelling en de samenleving duidelijk te aan te geven.
Wij richtten ons in ons betoog echter zeker niet alleen op theaterkenners van onze eigen generatie, maar ook op de generatie toneelmakers vóór ons, en natuurlijk ook op de lezers van Waterstof, de nieuwsbrief van de Waterlandstichting. Die laatste vormen een groep voor wie het theater een voor handen liggende uitgaansmogelijkheid is en, maatschappelijk geïnteresseerd als ze zijn, tevens een interessante sector vormt in verband met de ontwikkelingen rond kunstsubsidies. Het zijn dus twee groepen die er baat bij hebben om op de hoogte gesteld te worden van nieuwe, inhoudelijke ontwikkelingen in het theater. Ons betoog had dus zeker ook een signaal functie. Let op, er gebeurd iets.

Verder wil ik hieronder in meer abstracte, algemene termen op een rij proberen te zetten, wat wij nu precies bedoelen met ons betoog. En dat op een rij zetten moet je vrees ik letterlijk nemen, want het valt me te zwaar een betoog met een mooie lijn erin op te zetten. Dit is me eerder ook niet goed gelukt. Het lijkt wel alsof alle kritiekpunten die ik op het theater heb met elkaar samenhangen en ik vind het daarbij onmogelijk uit te maken wat het zwaarste weegt. Zodra ik over één misstand in het theater begin, komen alle andere er vanzelf achteraan. Een kudde stokpaardjes raakt in mijn hoofd op drift. Ik moet me toch maar eens goed bijspijkeren met een paar filosofievakken teneinde mij stokpaardjes in één of andere orde te krijgen.

Toch heb ik wel een paar statements op een rij gekregen, die ons verhaal denk ik samenvatten en kracht bij kunnen zetten.

Onze hoofdstelling is dat er volgens ons meer publiek gewonnen kan worden door meer aandacht te besteden aan de inhoud van theatervoorstellingen en deze een wat grotere rol in de voorstellingen te geven. Bij deze. Wat volgt zijn voornamelijk uitwerkingen en onderbouwingen van deze stelling.

Toneelmakers hebben in het verleden niet of nauwelijks geprofiteerd van de bijzondere band die een publiek met de inhoud van een voorstelling kan hebben. Ze waren hoofdzakelijk bezig met de vorm. In de toekomst zouden toneelmakers veel vaker acht moeten slaan op de mogelijkheid een band te laten ontstaan tussen de toeschouwer en de voorstelling middels de inhoud.

Toneelmakers hebben zich in het verleden in de luren laten leggen door het misverstand dat toneel binnen de samenleving een kritische functie zou hebben. Toneelmaken is lange tijd zo goed als synoniem geweest met met het produceren van maatschappijkritiek. Nu is er niks mis met maatschappijkritiek, mits goed gedaan. Maar maatschappijkritiek waarvan de bron opzichtig een automatische reflex is, stinkt natuurlijk aan alle kanten.

En vallen er niet ook nog andere functies voor het toneel te bedenken? Kan een toneelmaker bijvoorbeeld niet ook eens een aanprijzende houding innemen voor iets dat wel goed en bijzonder is in zijn omgeving, of in zijn beleving? Kan een toneelmaker bijvoorbeeld ook niet proberen te te laten zien in welke sociale situaties mensen zich tegenwoordig senang voelen? Is het nadenken hierover niet een cruciale stap, vóór we gaan nadenken over hoe de maatschappij er eigenlijk uit moet zien en in welke mate ze daarin nu van afwijkt?
Het is immers niet gek te denken dat we onszelf en de samenleving in de toekomst meer en meer zullen willen herscheppen om onze ongemakken weg te poetsen en dan is het ook niet gek om ons hierop voor te bereiden en nog ééns heel goed tot ons door te laten dringen wie we van onszelf zijn en waartoe we in ideale omstandigheden al in staat zijn. Toneelmakers zouden wat ons betreft niet te bescheten moeten zijn om de ambitie te koesteren een dergelijke discussie op eigen wijze van vlees te voorzien.

Omdat de inhoud op één of andere manier een direct verband moet hebben met de belevingswereld van het publiek, zal men ons inziens toch slechts sporadisch slagen om dit verband te leggen door klassiek repertoire te ensceneren.
(Het ensceneren van het klassiek repertoire - zoals je weet een belangrijke deel van de theaterpraktijk - is een moeilijk punt voor ons betoog. Men kan namelijk wel degelijk slagen in het tot stand laten komen van een inhoudelijke band tussen publiek en een voorstelling op basis van een klassieke dramatische tekst. Nora van Ibsen door Thomas Ostermeier was enkele jaren geleden daarvan een goed voorbeeld, Scènes uit een huwelijk door Ivo van Hove en dit seizoen ook Schnitzlers' Wijde Land in de regie van Boermans. Maar het blijft toch een zeer moeilijk karwei. Wie naar repertoire grijpt met de bedoeling een inhoudelijke band te creëren tussen publiek en voorstelling, moet dan ook buitengewoon goed op zijn qui-vive zijn.
Ook complicerend voor ons betoog is het feit dat er altijd nog hele goede andere redenen kunnen zijn om een oud stuk te spelen. Maar dat is gewoon een heel ander verhaal.)

Bij het maken van toneel kan de toneelmaker zich veel meer rekenschap geven van de locale cultuur waarin hij een voorstelling uitbrengt. In Berlijn bijvoorbeeld leeft er bij de gevestigde orde van kunstmakers en liefhebbers een grote sympathie voor een de dissidente cultuur, hetgeen bijvoorbeeld duidelijk terug te zien is in de voorstellingen van Castorf en Pollesch. Een Amsterdammer krijgt echter op allerlei plekken jeuk van diezelfde dissidentencultuur. Wie de aandacht van een Amsterdammer wil hebben, doet er dan ook verstandig aan het over een andere boeg te gooien.

Wat ons betreft vervalt dus ook het romantische idee dat de toneelmaker moet kunnen maken wat hij zelf wil maken. Het interesseert ons (bij wijze van spreken) geen biet wat de toneelmaker wil.

Het adagium dat kunst geen nut heeft begrijpen wij, en vinden wij ook zeer sympathiek en zeer vrolijkmakend en in zekere zin ook belangrijk, maar of we het ook inspirerend vinden? Nou, eh... Nee.
Sowieso kunnen wij iedere kunstenaar van harte aanbevelen bij wijze van doel toch iets meer te verzinnen dan het maken van iets nutteloos. Al was het maar om iets makkelijker van de reet af te komen en een richting en samenhang binnen het eigen werk tot stand te brengen.

Als we aan publiek denken, denken we aan een publiek dat de kunstvorm toneel een maatschappelijke draagvlak kan geven. Dit betekent dus dat een belangrijk deel van het publiek bestaat uit hoogopgeleiden. Dit betekent echter geenszins dat toneel een elitaire bedoening is (al was het maar omdat hoogopgeleiden niet bijzonder gesteld zijn op elitaire bedoeningen). Het betekent daarentegen dat de toneelmaker voor een zeer grote opgave wordt gesteld om voor deze groep voorstellingen te maken waardoor zij geïnspireerd raakt. Hiertoe zal hij de inhoud van zijn
voorstellingen als wapen moeten gebruiken.

Zoals ik al zei: het zijn een paar stellingen zonder goede samenhang of vloeiende lijn. Ik hoop dat dat in het komende seizoen eens beter gaat lukken. En hopelijk vind je die samenhang dus al wel in onze komende voorstelling Overwinteren. Ik hoop in ieder geval dat je komt kijken.
In ieder geval bedankt voor je reactie. Die heeft me erg gemotiveerd om door te blijven denken.

Hartelijke groet,
Tom Helmer,
Opium voor het Volk