Een spiegel die net iets uit de haak staat

Een spiegel die net iets uit de haak staat
In PDF [50 KB]

Afgelopen seizoen vertelde elke maand een andere dramaturg in TM over zijn of haar werk. Allemaal hadden zij hun eigen gedachten over het vak. Tot slot: is er eigenlijk wel iets zinnigs te zeggen over het vak van dramaturg?

Toen ik, ergens in de zomer van vorig jaar, Janine Brogt sprak naar aanleiding van het afscheid van Tom Blokdijk en Carel Alphenaar, de godfathers van de hedendaagse Nederlandse dramaturgie, merkte ze op dat ze nog steeds op verjaardagsfeestjes moet uitleggen wat ze eigenlijk voor haar werk doet. ‘Wat ik dan altijd met een enthousiaste naïviteit weer vrolijk begin uit te leggen’, voegde ze daar opgewekt aan toe. Het drong tot me door hoe weinig mensen, zelfs binnen het theatervak, weten wat een dramaturg nu precies doet. Er zijn nog altijd acteurs, technici en andere medewerkers aan een voorstelling die zich afvragen wat die vreemde snuiters eigenlijk bij de repetities komen doen. Die onbekendheid van het vak, maar ook het feit dat de eerste dramaturgen afstudeerden aan de nieuwe dramaturgiemasters in Utrecht en Amsterdam, leidde indertijd tot het idee voor een serie interviews met dramaturgen. Daarin kwamen mannelijke, vrouwelijke, Belgische, Nederlandse, jonge, ervaren, wetenschappelijke of meer zakelijk ingestelde dramaturgen aan het woord. En allen vonden het goed dat het vak weer eens onder de aandacht kwam.
Want het vak van dramaturg kan nog wel wat missiewerk gebruiken. Er zijn nog steeds mensen binnen de theaterwereld die de dramaturg zien als een omgevallen boekenkast, een bemoeial die niets van het theatrale proces begrijpt of een rationele zeurpiet die voorstellingen stuk analyseert. Helemaal bont maakt Alex van Warmerdam het in het in de televisieserie Allemaal theater, toen hij in aflevering acht opmerkte: ‘Ik heb helemaal niets met dramaturgie. Ook niet met dramaturgen trouwens. Volgens mij kun je ze allemaal ontslaan en een herscholingscursus geven. Daar heb je volgens mij helemaal niets aan.’ Een paar minuten eerder had Warmerdams oud-collega Jim van der Woude al opgemerkt: ‘Ik ben helemaal niet geïnteresseerd in dramaturgie. Verschrikkelijk, onzin. Wat is precies, dramaturgie? Heeft het iets met emoties van doen? Nee toch?’ Het is opvallend hoe groot de aversie van de twee is over iets waar ze duidelijk vrij weinig van afweten. Zij hebben het beeld van een bedreigende, zeikende kommaneuker in hun hoofd. Maar ze staan in een afwijzen van de dramaturg niet alleen. Ook bijvoorbeeld Koos Terpstra (zelf theaterwetenschapper) en Ko van den Bosch zijn notoire dramaturgenhaters.

Dramaturge Janine Brogt maakte een punt door te bekennen dat ze zich bij vele voorstellingen afvraagt waarom de regisseur in godsnaam geen dramaturg in de arm had genomen. Toch blijft de vraag of een regisseur met een dramaturg werkt een heel persoonlijke en is de wens om zo ver mogelijk weg te blijven van welke dramaturg dan ook legitiem. De afkeer van dramaturgie is een heel ander verhaal, omdat dramaturgie los staat van de dramaturg. Dramaturgie is er altijd. Als de afkeer van dramaturgie zo groot is, hoe werden de voorstellingen van Van der Woude en Van Warmerdam dan structureel bij elkaar gehouden. Ook voorstellingen construeren op basis van sfeer of van emoties is een dramaturgische keuze. Net als het afwijzen van dramaturgie in je voorstelling.

Eerste toeschouwer

Waar komen die anti-dramaturgiesentimenten toch vandaan? Janine Brogt suggereert dat ze voortkomen uit een anti-intellectualisme dat binnen het Nederlandse theater heerst. Volgens haar is er echter ‘geen enkele reden dat je artistieke bevlogenheid of je artistieke product er onder zou lijden als je weer wat je doet en duidelijk uitlegt waarom je dat doet.’ Ook Rezy Schumacher wees op het illusoire beeld van de autonome kunstenaar die zich niet met zijn publiek hoeft bezig te houden.

Daarnaast hebben veel mensen nog een jarenvijftigbeeld van dramaturgie en de dramaturg in hun hoofd, ook al kan worden vastgesteld dat de afgelopen 50 jaar de taken van de dramaturg steeds talrijker en veelzijdiger zijn geworden. De dramaturg was in de jaren vijftig degene die stukken las en analyseerde en het buitenlandse repertoire bijhield. In Duitsland heeft de dramaturg nog steeds voornamelijk die functie. De werkzaamheden van de dramaturg houden daar op, zodra het repetitieproces begint.
De uitbreiding en verandering van het takenpakket van de (Nederlandse) dramaturg heeft alles te maken met de veranderingen die binnen het theaterlandschap hebben plaats gevonden. De afgelopen decennia is, onder andere door de invloed van het postmodernisme, het primaat van de tekst verdwenen. Andere tekensystemen zijn net zo belangrijk en in sommige gevallen zelfs belangrijker geworden (zoals bijvoorbeeld beweging in de mime). Daardoor is het theater ook meer multimediaal geworden. Al die media genereren theatrale tekens die elkaar aanvullen, versterken of met elkaar botsen. De betekenisgeving van een theatrale tekst in de brede zin van het woord is meer gelaagd en ingewikkelder geworden een eenduidige betekenis aan de voorstelling toe te kennen. Volgens Janine Brogt is de dramaturg dan ook een ‘constructeur’ van betekenissen. Dat werk van de dramaturg gaat op in het geheel van de voorstelling, wat één van de redenen is dat het vak zo moeilijk onder woorden is te brengen. Ook de term ´eerste toeschouwer´ viel regelmatig tijdens de interviews: de dramaturg als ´ingewijde´ buitenstaander, die zich probeert voor te stellen hoe het publiek het getoonde straks zou kunnen interpreteren en daar vragen over kan stellen: ik zie nu dit gebeuren, wil je dat? Al wees Maaike Bleeker er op dat hoe nauwkeurig je de interpretaties van de toeschouwer ook kan sturen, je de gedachten van de toeschouwer nooit geheel kunt voorspellen.

Spiegel

Een volgende rede waarom de inhoud van het vak zo moeilijk is uit te leggen, is dat iedere dramaturg –uiteraard – een individuele kijk heeft op zijn vak. Geen twee dramaturgen vullen immers hun werk hetzelfde in. Vooral de houding van de dramaturg tijdens het (vaak gevoelige) repetitieproces is zeer individueel. Die houding verschilt uiteraard ook niet alleen per dramaturg, maar ook per project en per regisseur. Veel dramaturgen hebben vaste regisseurs met wie ze vaker werken, omdat regisseur en dramaturg wel op één lijn moeten zitten. Hoewel de regisseur er niets aan heeft als de dramaturg zich geheel met hem identificeert, zei Erwin Jans, ´dan spreek je slechts zijn taal.´ Terwijl je volgens Jans als dramaturg juist een spiegel dient te zijn die net iets uit de haak staat.´Zodat degene met wie je praat net iets anders tegen zijn verbeelding aankijkt als voorheen.´
In het verlengde van de houding ten opzichte van de regisseur en van het repetitieproces ligt de vraag hoe dienstbaar een dramaturg moet zijn. Janine Brogt moet van die term niets hebben, terwijl Marianne van Kerkhoven de dienstbaarheid als iets heel belangrijks ziet. Dat betekent in haar ogen niet dat een dramaturg onderdanig is, maar dat het uiteindelijk de regisseur is die de voorstelling maakt, en niet de dramaturg.
Ook over de omgang met acteurs zijn de meningen verdeeld. Terwijl Erwin Jans tijdens repetities eigenlijk weinig met acteurs spreekt, gaan bijvoorbeeld Rezy Schumacher en Koen Tachelet wel regelmatig met acteurs in gesprek.
Dramaturgie is, zegt Marianne van Kerkhoven, de brug tussen de wereld en wat er op het toneel gebeurt. Hij of zij is degene die de voorstelling de buitenwereld in moet begeleiden. Het is daarom belangrijk dat de dramaturg verdomd goed door heeft wat er in de wereld om hem heen gebeurd. Niet alleen moet hij de krant goed lezen en moet hij verstand hebben van politiek, psychologie en van menselijke machinaties in het algemeen, de dramaturg moet zich, in de woorden van Koen Tachelet, trainen in het leren lezen van de wereld als een voortdurend samenspel van ideologieën. Alleen zo kan hij of zij de plaats van de voorstelling in de wereld bepalen. En andersom. Door de wereld om hem heen goed te lezen kan de dramaturg de regisseur helpen de wereld in getheatraliseerde vorm op het toneel weer te geven.

Levensbelang

Omdat hij bezig is met de plaats van kunst in de samenleving en vrijwel altijd academisch is opgeleid is de dramaturg de aangewezen persoon om het debat over (de betekenis van) theater aan te gaan. Met het gezelschap, met de samenleving en (vooral ook) met de politiek. Er wordt, zo stellen vrijwel alle dramaturgen, te weinig over theater en kunst gedebatteerd en er is te weinig plaats voor reflectie. En die reflectie is voor het theater van levensbelang. Als het theaterlandschap immers als niet eens uit kan leggen waarom theater belangrijk is, hoe kan het zich dan verweren tegen weer een nieuwe ronde bezuinigingen in de kunsten? Ook in het aanzwengelen van deze discussies ligt een taak voor de dramaturg. Zo was Van Kerkhoven lang betrokken bij het Vlaamse Etcetera en zijn onder andere dramaturgen Berthe Spoelstra en Alexander Schreuder betrokken bij het internettijdschrift Lucifer.
Met de komst van de dramaturgiemasters in Utrecht en Amsterdam dringt zich de vraag op in hoeverre het vak van dramaturg in de schoolbanken te leren is. Het kunnen analyseren van complexe betekenisstructuren, het kunnen aanvoelen van de groepsdynamiek van een repetitieproces, het inschatten aan welke informatie een regisseur behoefte heeft, zijn voorbeelden van aspecten van het vak die alleen door ervaring te leren zijn. Terecht leggen beide masters daarom grote nadruk op het lopen van stages.
Erwin Jans wijst verder op het gevaar van te ver doorgevoerde professionalisering van het vak. Er lopen in Nederland genoeg talentvolle dramaturgen rond die niet in het bezit zijn van een dramaturgiediploma. Het talent van een dramaturg moet zich tonen in de praktijk, niet op de universiteit. Daarom moeten studenten in Amsterdam solliciteren om aangenomen te worden voor de master. In de selectiecommissie zit een dramaturg die in de praktijk werkzaam is. Ook in Utrecht vindt een voorselectie plaats.
Een ander gevaar van de dramaturgiemasters is de hoeveelheid dramaturgen die per jaar afstuderen. Je kunt je immers afvragen of het veld zit te wachten op meer dan tien afgestudeerde dramaturgen per jaar. Het blijkt immers moeilijk voor een beginnende dramaturg om aan het werk te komen. Zoals Hannah Roelofs terecht opmerkt kunnen dramaturgen meerdere voorstellingen per jaar maken en zal de voorkeur van makers sneller uitgaan naar de oudere en meer ervaren dramaturgen. Door al tijdens de studie samenwerken met makers van de diverse makers- en regieopleidingen kan de dramaturg in opleiding een relevant netwerk opzetten. Daarom heeft de master in Utrecht nauwe banden met de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht en de master in Amsterdam met regieopleiding van de Amsterdamse Theaterschool. Deze samenwerking tussen universiteiten en hogescholen heeft wellicht nog een voordeel. Jonge theatermakers maken al aan het begin van hun carrière kennis met de werkzaamheden van de dramaturg en met het nut dat een samenwerking kan hebben. Het lijkt er op dat jonge makers ook los daarvan meer interesse krijgen in samenwerking met een dramaturg. Zo werkten er bijvoorbeeld aan de voorstellingen op het jonge makersfestival Over ´t IJ opvallend veel dramaturgen mee. Bovendien wordt op bijna elke toneelschool het vak dramaturgie gegeven, vaak ook door een docent die in de praktijk als dramaturg werkzaam is.
Het is een goede zaak dat dramaturgieopleidingen en toneelscholen de banden aanhalen. Het is dan ook te hopen dat een nieuwe generatie theatermakers zich niet meer zo bang laten maken door het fenomeen dramaturg als Van Warmerdam en Van der Woude.

Robbert van Heuven, 2006